Brittney zag de enorme, blauwogige insecten. Ze zag de grot. En ze begreep er niets van.
Toen zag ze Jamals geweer. Flarden van zijn kleren. Het bloed waarmee ze doordrenkt waren.
Er was niets meer over, behalve zijn kleren, zijn schoenen en zijn geweer.
De insecten renden als gekken langs met rotsblokken die acht, negen, tien keer zo groot waren als zijzelf. Als hardwerkende mieren. Maar dan wel mieren zo groot als wolven of shetlandpony’s.
De coyotes keken toe. Ze waren zenuwachtig, schichtig, bang voor de gigantische insecten.
Brittney wou dat ze aan Jamal kon vragen wat er aan de hand was. Maar Jamal zou geen vragen meer beantwoorden.
Ze vroeg zich af of ze kon vluchten. Ze vroeg zich af of ze moest vluchten. Maar wat zou het uitmaken?
De insecten hadden al een kleine berg rotsblokken opgestapeld. Steeds grotere stenen werden naar buiten gesleept.
Ze ging voor een van de insecten staan. Het droeg een rotsblok dat haar met gemak kon verpletteren. Het zou voor deze beesten geen enkel probleem zijn om haar aan te vallen, om haar aan stukken te scheuren zoals ze dat blijkbaar ook met die arme, bange Jamal hadden gedaan.
Maar het beest rende gewoon om haar heen.
Waarom? Waarom zouden ze Jamal wel opeten en haar niet? Omdat ze alleen levend vlees aten? Of omdat ze wisten dat zij Drake was en Drake haar, en ze Drake met rust moesten laten?
Wat hield ze tegen?
Wie hield ze tegen?
Maar Brittney wist het antwoord al. Ze wist dat iets, iemand, een geest de hare aanraakte. Het voelde alsof ze het altijd al geweten had. Alsof dat koude wezen haar op de achtergrond altijd had gadegeslagen, zelfs als zij haar ogen afwendde en naar de hemel keek.
Toen ze nog in haar graf had gelegen en in de aarde had geklauwd, had ze hem gevoeld.
Als ze diep in de ogen van haar broertje Tanner keek, ving ze soms een glimp van hem op, diep onder zijn engelenvermomming.
Ze had het geweten maar het niet willen weten, dat Drake zijn schepping was, de schepping van deze duivel, net zoals zij Gods schepping was.
Ze keek naar de mijnschacht, stond daar terwijl de insecten de rotsblokken opruimden. Alsof ze zelf een rotsblok was midden in snelstromend water.
Ze waren bezig de boze te bevrijden. Ze kon ze niet tegenhouden. Ze zou niets doen om te voorkomen dat Drake naar hem toe ging. De duivel zou deze slag winnen.
De duistere geest kriebelde aan de randjes van haar eigen troebele gedachten. Hij beloofde haar dingen met een zwak, woordeloos gefluister.
‘Wat wil je van me?’ vroeg ze.
Ik wil je geven wat je wilt.
‘Ik wil dood,’ zei Brittney. ‘Om naar de hemel te gaan.’
Toen ze haar ogen dichtdeed voelde ze, meer dan dat ze het zag, iets wat heel erg leek op een lichtgevende glimlach vanuit een diepe poel duisternis.
Ze had God gesmeekt haar te bevrijden. Misschien was dit Zijn manier. Misschien was het niet Sam die haar zou bevrijden, maar deze duivel in de berg.
Brittney liep de mijnschacht in, tilde een klein rotsblok op en droeg het weg.
‘Word je er wijs uit?’ vroeg Sam aan Jack.
Ze waren in het havenkantoor. Op het water lagen vijfentwintig boten rustig naast elkaar. In een lang boothuis lagen nog tientallen andere, uit het water gehesen boten. Om hen heen zagen ze een bureau vol papieren, boeken in grijze stalen kasten, twee kapotte verrijdbare bureaustoelen. De achterhaalde kalenders herinnerden aan het feit dat hier al heel lang niemand meer was geweest.
Aan de computers hadden ze natuurlijk niets zonder elektriciteit. Maar Jack had erop gestaan om drie van de halflege laptops uit de trein mee te nemen. En een zoektocht had een usb-stick opgeleverd.
‘Het is een soort eigendomssoftware, volgens mij. Ik heb het in Preview moeten openen en ik begrijp er weinig van.’
Toto doorzocht de kasten, maar vond niet zoveel. Dekka zat in een van de stoelen met haar voeten omhoog en staarde somber over het meer. Af en toe liet ze stiekem haar handen over haar buik, schouders en bovenbenen glijden, op zoek naar tekenen van parasieten.
En af en toe trok ze ook de mouw van haar shirt omhoog om de dichtgeschroeide wond die Sam met zijn stralen had veroorzaakt te bekijken.
‘Ha!’ zei Jack. ‘Ik geloof dat ik het heb gevonden. Een week voor het begin van de fakz heeft een vrachtauto nog benzine afgeleverd. Ruim vierduizend liter, afgerond zo’n vierenhalfduizend. En ze hebben ook diesel. Ik weet alleen niet…’
Hij zweeg afwezig en ging weer helemaal op in de cijfers.
En daarom, dacht Sam, heb ik Jack meegenomen.
Sam was ongekend tevreden. Hij had een onverwachte stortvloed aan goed nieuws. Ze hadden eten gevonden. Ze hadden cola gevonden. Bij het doorzoeken van de boten zouden ze ongetwijfeld bier en nog meer frisdrank en misschien zelfs wel een paar stokoude zakken chips vinden – de dingen die mensen meenemen als ze een dagje het meer op gaan.
En het allermooiste nieuws was het enorme zoetwatermeer. Meer water dan ze in duizend jaar op zouden kunnen.
Ze hadden ook een klembord gevonden met neergekrabbelde tabellen die aangaven dat er onlangs nog forel en baars was uitgezet in het meer.
Alsof ze zomaar op het paradijs waren gestuit. Ze konden de hele stad hierheen verhuizen. In de boten wonen. Vissen op het meer. Het water drinken. De benzine gebruiken om de groente van de velden hierheen te brengen.
Het was niet volmaakt. Maar voor de fakz was het de hemel.
Was Astrid hier maar.
Hij probeerde die gedachte weg te duwen. Hij was boos op Astrid. Hij was klaar met Astrid. En toch kon hij aan niets anders denken dan haar gezicht als hij haar een pot Nutella en een blikje Pepsi zou geven.
‘Waarom hebben ze niet ingegrepen?’ vroeg Dekka zich hardop af.
‘Wie?’ vroeg Sam.
‘De mensen die onze mafkees daar onderzochten.’ Ze knikte naar Toto.
‘Wat hadden ze moeten doen?’ vroeg Sam schouderophalend.
‘Wat dacht je van mensen waarschuwen?’ zei Dekka. ‘Zoiets als: “Hé, inwoners van Perdido Beach, er is iets heel raars aan de hand”?’
‘Het waren wetenschappers,’ mompelde Jack, die nu geen saaie documenten meer probeerde te ontcijferen maar de harde schijf van de laptop doorzocht en intens genoot van het puur intuïtief openen van allerlei toepassingen.
‘Goed, dus het waren wetenschappers,’ snauwde Dekka. ‘En wat dan nog?’
‘Dan deden ze dus onderzoek,’ zei Jack. ‘Ze moesten het eerst doorgronden. Je kunt niet zomaar… Hé, kijk, je krijgt een heel cool paasei als je deze toetsen…’
‘Dat wil dus zeggen dat mensen aan de andere kant weten wat er aan de hand is,’ zei Dekka.
‘Wat denk je dat er gebeurt als de muur wegvalt?’ vroeg Sam zich hardop af. ‘Met ons allemaal, bedoel ik?’
Jack zei: ‘Grote kans dat we onze gaven verliezen.’
‘Grote kans,’ beaamde Sam.
‘Maar we weten het niet zeker,’ zei Jack.
‘Nee.’
Dekka zei: ‘Je mag niet eens een zakmes mee naar school nemen, dus wat moeten ze dan met jou, Sam? Jij hebt gewoon twee enorme lasers bij je.’
‘Zoals Jack al zei zullen we onze krachten hoogstwaarschijnlijk verliezen. Een hele opluchting.’
‘Niet waar,’ zei Toto. ‘Hij zegt dat het een opluchting zal zijn, maar dat vindt hij eigenlijk niet.’
Sam wierp Toto een boze blik toe. ‘Goed dan. Ik zal het waarschijnlijk wel missen.’
‘Waarheid,’ zei Toto. Toen begon hij wederom een gesprek met zijn denkbeeldige Spider-Man-hoofd en voegde eraan toe: ‘Het is de waarheid.’
‘Kijk wat ze met Toto en proefpersoon nummer twee hebben gedaan,’ zei Dekka.
‘Ze sloten ons op,’ zei Toto. ‘Geen familie. Namen ons mee en sloten ons op.’
‘Dat zal niet gebeuren,’ zei Sam. ‘Waarschijnlijk kent de hele wereld ons. Daar zijn we te beroemd voor.’
‘Hij gelooft dat,’ zei Toto.
‘Maar hij weet het niet zeker,’ zei Dekka droog. ‘Sam, jij bent nooit een freak geweest in de echte wereld. Ik was voor veel mensen al een freak voor ik hierin terechtkwam. Mijn ouders stuurden me al naar Coates omdat ik lesbisch was, dus moet je je voorstellen hoe blij ze zullen zijn als ze weten dat ik ook de zwaartekracht kan uitschakelen.’
Ze lachte om het wat minder erg te laten klinken, maar Sam lachte niet mee.
‘Toch wil ik dat de muur verdwijnt,’ zei Sam.
‘Niet de waarheid,’ zei Toto.
‘Wel waar,’ protesteerde Sam. ‘Dacht je dat ik dit leuk vond?’
Toto wilde antwoord geven, maar Dekka snoerde hem de mond. ‘Sam, misschien heb je hier nog niet zoveel over nagedacht, maar ik wel. En geloof mij maar, er zijn heel veel kinderen die dat ook al hebben gedaan, niet alleen de freaks met bijzondere krachten. Ik bedoel, dacht je dat Albert zit te wachten tot het allemaal ophoudt, zodat hij terug naar school kan en weer een nerd wordt?’
‘Astrid wil dat het ophoudt,’ zei Sam.
Dekka knikte. ‘Zeker weten. En Jack hier wil ook dat het ophoudt, zodat hij zich weer op al zijn computers en zo kan storten en omdat hij de helft van de tijd vergeet dat hij supersterk is. Edilio wil ook dat het ophoudt, denk ik, tenzij hij beseft dat hij dan misschien wel teruggestuurd wordt naar Honduras. Maar denk je echt dat Brianna niet meer de Wind wil zijn?’
‘Brianna zou het vreselijk vinden,’ erkende Sam.
‘Er zijn kinderen die elke nacht bidden dat het gauw voorbij is. Er zijn ook kinderen die elke nacht bidden dat de muur blijft staan waar hij staat. En nu we hun dit heerlijke water gaan laten zien, deze fijne plek hier…’
‘Jij gelooft dat,’ bevestigde Toto.
‘Bedankt,’ zei Dekka sarcastisch.
Sam keek nu met een ander gevoel over het meer uit. Als ze water hadden, als ze voedsel hadden, als de vrede tussen hem en Caine bewaard kon blijven, en vooral als ze op de een of andere manier weer elektriciteit konden krijgen, hoeveel kinderen zouden dan nog op het einde van de fakz hopen?
‘Daar moet je allemaal over nadenken, Sam,’ zei Dekka. ‘Jij bent tenslotte wel de leider.’
‘Niet meer,’ zei hij.
Dekka schoot in de lach. Ze stond op en rekte zich uit. ‘Sam, jij bent nog steeds de leider. Je zult altijd de leider blijven. Dat is niet iets waar je voor kiest: het is iets wat je bent.’
Ze pakte hem bij de arm en trok hem het gebouw uit, de steiger op.
Ze was opeens in een heel andere stemming. Sam schrok van de plotselinge omslag. Ze had gedaan alsof. Maar nu waren haar ogen dof en haar mondhoeken wezen omlaag. Ze ging dicht bij hem staan, pakte zijn hand en duwde hem tegen haar shirt aan de bovenkant van haar buik. ‘Voel je dat? Die bult?’
Hij knikte.
‘Mijn moeder heeft een keer een goedaardige cyste gehad, dus misschien is het gewoon zoiets,’ zei Dekka somber.
‘Denk je dat…’
‘Misschien viel het me gewoon op omdat ik ernaar op zoek was, maar misschien is het wel zo’n beest,’ zei Dekka.
‘Ga nou niet meteen…’
‘Dat doe ik niet,’ zei Dekka. ‘Maar als dat het is, als het die beesten zijn, dan wil ik dat jij er een eind aan maakt.’
‘Hier hebben we het al over gehad,’ zei Sam terwijl hij zijn hand terugtrok.
‘Als ik het zeg moet je het doen, Sam. Afgesproken?’
Hij kon geen antwoord geven.
‘Ik ben niet bang voor de dood,’ zei Dekka.
Sam was blij dat Toto het niet kon horen.
‘En je moet me iets beloven,’ zei Dekka.
‘Wat dan?’
‘Je mag nooit iets tegen Brianna zeggen over mijn gevoelens voor haar. Het zou haar alleen maar pijn doen. Ik hou van haar en ik wil haar niet kwetsen.’
‘Dekka…’
‘Nee,’ zei ze resoluut. ‘Geen tegenspraak. Misschien heb ik het wel mis en is er niets met me aan de hand. Laten we er nou geen ruzie over maken.’
‘Oké,’ zei hij. Toen bleven ze een tijdje ongemakkelijk staan, tot Sam zei: ‘Ik wil niet dat het raar klinkt, maar je weet toch dat ik van je hou, hè?’
‘Ik ook van jou, Sam.’
Sam maakte een beweging alsof hij haar wilde omhelzen, maar hield zich toen in.
Ze glimlachte. ‘Nee, wij zijn niet van die omhelzerige types, hè?’
Sam zei: ‘Kom, dan gaan we eens kijken wat er allemaal in die boten ligt.’